Реферат: Sociology Talcott Parsons Vs Habermas Essay Research - Refy.ru - Сайт рефератов, докладов, сочинений, дипломных и курсовых работ

Sociology Talcott Parsons Vs Habermas Essay Research

Темы по английскому языку » Sociology Talcott Parsons Vs Habermas Essay Research

Paper

1.EEN COMPLEXE MAATSCHAPPIJTHEORIE

Wie functionalisme zegt, zegt Parsons. Deze alom gekende socioloog is zeker ??n van de belangrijkste vertegenwoordigers van voornoemde stroming en inspiratiebron voor veel discussie. Gedurende zijn leven verwierf Talcott Parsons reeds de status van een klassieker met zijn poging tot de constructie van een heuse maatschappijtheorie. (Habermas, 1981, p.173)

Midden jaren ‘60 daalde echter de eerder gekende interesse voor zijn werk. Na zijn dood op 8 mei 1979 bloeide deze weer op, wat in de literatuur een Parsonian Revival wordt genoemd. (Verhoeven, 1999, p.100) Er werd opnieuw druk van gedachten gewisseld over zijn maatschappijtheorie. Deze heeft hij ontwikkeld over meer dan vijftig jaar en bezit zo een hoge mate aan complexiteit dat ze tot op de dag van vandaag onderwerp is van vele debatten tussen sociologen en andere ge?nteresseerden. (Habermas, 1981, p.173)

In 1937 startte Parsons met zijn handelingstheorie die hij, over de jaren heen, verder heeft uitgewerkt tot een systeemtheorie. In dit proces heeft hij op drie momenten een beslissing genomen die de theorie telkens vanuit een ander perspectief wilde beschrijven, doch die, volgens Parsons zelf nooit een echte wijziging in zijn theorie heeft ingehouden.

Sommigen dachten hier anders over, zoals Juergen Habermas. Deze paper tracht, in navolging van Habermas, ??n specifiek probleem te beschrijven in de overstap van de handelingstheorie naar de systeemtheorie en wel het volgende: een spanning tussen sociale integratie en systeemintegratie.

2.DE ONTWIKKELING VAN EEN NORMATIEVE HANDELINGSTHEORIE

2.1 Het begin: de unit act

In 1937 schreef Parsons zijn eerste boek, The structure of social action, waarin hij de eerste beginselen legde voor zijn normatieve handelingstheorie. (Verhoeven, 1999, p.100) Voor het analyseren van een handeling vertrekt de socioloog van het concept ?unit act?. Dit is ?de kleinste analyse-eenheid van waaruit alle concrete handelingen op een zinvolle wijze kunnen begrepen worden?. (Verhoeven, 1999, p.100) Parsons analyseert deze unit act op zijn beurt met het concept handelingsori?ntatie, hetwelk hij toeschrijft aan een actor en een situatie. (Habermas, 1981, p.178) In de unit act zit geen actor, maar het heeft wel een actor nodig om enige betekenis te kunnen hebben.

De actor wordt namelijk geconfronteerd met de vier structurele basiselementen van de unit act, zijnde doeleinden, middelen, condities en normen. (Verhoeven, 1999, p.100) Op dit punt gaat Parsons uit van het doelrationele handelen van Weber. (Habermas, 1981, p.177) Dit is die vorm van handelen waarbij de actor zich richt op bepaalde doelen, middelen en neveneffecten, terwijl hij zich de vraag stelt hoe deze zich tot mekaar verhouden. (Verhoeven, 1999, p.15) Parsons ziet het op een gelijkaardige manier. Zijn actor richt zich op een bepaald doel dat hij in de toekomst wil bereiken. Hij bevindt zich in een situatie die bestaat uit middelen en condities. De middelen heeft hij onder controle, de condities niet. (Habermas, 1981, p.177)

Het vierde element, de normen, zijn het belangrijkst in het ontstaan van een handeling. In het bereiken van zijn doeleinden is het de taak van de actor zijn middelen die hij hiervoor gaat gebruiken te kiezen. Dit doet hij niet willekeurig, maar volgens bepaalde normatieve standaarden. Hij zal zijn middelen zo kiezen dat zijn gedrag dat eruit volgt zal beantwoorden aan de heersende sociale verwachtingspatronen in de samenleving. Dit is het normatief karakter van Parsons? handelingstheorie. (Verhoeven, 1999, p.101) Deze visie is later fel bekritiseerd geweest door de symbolisch interactionisten en de etnomethodologen. Volgens de symbolisch interactionisten en meer bepaald Blumer is sociaal handelen niet voorgestructureerd. De actor verschijnt als zingever en geeft zelf interpretaties aan de dingen. Hij laat zich dus niet leiden door een reeks van voorgeschreven waarden en normen. (Verhoeven, 1999, p.177) Ook de etnomethodologen gaan met dit voorschrijvend karakter van waarden niet akkoord. De mens geeft zin aan de dingen in zijn alledaagse leefwereld, in zijn onmiddellijke intersubjectieve ervaringen. (Verhoeven, 1999, p.259) Volgens de etnomethodoloog verschijnt de actor in Parsons? model als een ?judgemental dope?. Hij erkent wel het bestaan van normatieve internalisatie, maar acht deze niet als een voldoende verklaring voor het sociale handelen. De actor is niet gedetermineerd door de gesocialiseerde waarden en normen en is in staat zelf een situatie te beoordelen en bewuste keuzes te maken. (Verhoeven, 1999, p.275)

Om nu verder te gaan met Parsons moet ook nog het voluntaristisch karakter opgemerkt worden. Dit houdt in dat de actor een bepaalde ?effort? moet verrichten en wel in het realiseren van voornoemd normatief kader. (Verhoeven, 1999, p.101)

Heel deze unit act komt nooit in realiteit voor. Een handeling kan slechts optreden wanneer verschillende unit acts met elkaar verbonden zijn. Handelingen verbinden zich dan weer tot handelingssystemen, en het zijn deze handelingssystemen die hij verder uitwerkt in het begin van de jaren ?50. (Verhoeven, 1999, p.101)

Op dit moment conceptualiseert Parsons het handelen in termen van een actor en een situatie waarop diezelfde actor zich ori?nteert. Deze ori?ntatie bestaat uit twee componenten. Er is de motivationele ori?ntatie, waarin weer het voluntaristisch karakter van de theorie duidelijk wordt, namelijk de actor kiest zijn doeleinden en middelen. Dit doet hij volgens maatschappelijke waarden en normen en hiermee is meteen de andere component, de normatieve ori?ntatie verduidelijkt. Parsons? theorie bevat ook nog een sociale component. Twee of meerdere actoren zijn in hun handelingsori?ntaties met elkaar verbonden via rolverwachtingen. Deze rolverwachtingen maken aan Ego duidelijk hoe hij moet handelen opdat Alter hem zou bevestigen en omgekeerd. Aan de rolverwachtingen beantwoorden positieve en negatieve sancties, naargelang het gedrag van Ego aan Alters’ rolverwachtingen beantwoordt. (Verhoeven, 1999, p.102)

2.2 Van unit act naar handelingssysteem

Parsons wilde een theorie opbouwen over de maatschappij. Deze is zo complex dat ze onmogelijk geconceptualiseerd kan worden in termen van individuele handelingen. Daarom gaat Parsons verder op het niveau van handelingssystemen. (Verhoeven, 1999, p.102) Reeds hier maakt Parsons een fout volgens Habermas, door handelingsrelaties onmiddellijk als handelingssystemen voor te stellen. (Habermas, 1981, p.176) Volgens Parsons kan een handelingssysteem opgesplitst worden in vier subsystemen: het gedragssysteem, het persoonlijkheidssysteem, het sociaal systeem en het cultureel systeem. Het gedragssysteem staat in voor de biologische elementen van de handeling. (Verhoeven, 1999, p.102) Het persoonlijkheidssysteem ?produceert? de motieven voor een handeling. (Habermas, 1981, p.180) Het sociaal systeem onderhoudt de interacties tussen Ego en Alter. (Verhoeven, 1999, p.102) En het cultureel systeem tenslotte bevat de waardepatronen die de actor leiden in het kiezen van doeleinden en middelen. Deze waardepatronen zijn het belangrijkst in de opbouw van handelingssystemen. Door institutionalisering worden ze omgevormd in legitieme rolverwachtingen, waardoor het cultureel systeem het sociaal systeem binnendringt, en via internalisatie komt het cultureel systeem in aanraking met het persoonlijkheidssysteem, want daar worden de rolverwachtingen dan omgezet in persoonlijke motieven. (Habermas, 1981, p.181)

Eerder reeds werd de relevantie van rolverwachtingen aangehaald. Ego en Alter stemmen elkaars gedrag op mekaar af door rolverwachtingen. Deze beantwoorden aan een referentiekader van gedeelde, ge?nstitutionaliseerde en ge?nternaliseerde waarden en normen, waarnaar beiden verwijzen. Dit begrip leent Parsons van Durkheim. Deze socioloog benoemt dit fenomeen met het begrip ?sociale feiten?. Zij oefenen een dwingende macht uit op de mens en leiden hem in zijn handelen. (Verhoeven, 1999, p.60) In de samenleving, of nog het sociaal systeem, is het zeer belangrijk dat zo een gedeeld normenpatroon bestaat. Het wordt beschouwd als een functionele vereiste voor het sociale systeem. Het is nodig om haar eenheid te bewaren. (Habermas, 1981, p.184) Immers, wanneer Ego en Alter zich gedragen conform de heersende rolverwachtingen zorgen ze ervoor dat hun gedrag door de samenleving wordt geaccepteerd. Hierdoor blijft het sociale systeem bestaan. Dit proces noemt Parsons sociale integratie, hoewel hij deze term later niet meer zal gebruiken. Parsons zal dan gewoon spreken van integratie.

3.STRUCTUUR, FUNCTIE EN FUNCTIONELE VEREISTEN

Parsons tracht het disciplinaire referentieprobleem van de sociologie, namelijk hoe sociale orde mogelijk is, dus op te lossen aan de hand van de geordende samenhang van handelingen. Hoe dit mogelijk is, gaat hij zoeken in de structuur en de functie van handelingssystemen.

De structuur is een typische term voor het functionalisme en doelt op ?de tamelijk stabiele of constante elementen herkenbaar in het handelingssysteem?. (Verhoeven, 1999, p.103)

Op zich hebben de structurele elementen geen enkele betekenis, maar wel wanneer ze verbonden worden met dynamische processen. Deze vinden we terug in een ander typisch begrip voor het functionalisme, namelijk functie. Dit begrip verduidelijkt HOE de structurele elementen met mekaar verbonden dienen te zijn, wil het handelingssysteem blijven bestaan. (Verhoeven, 1999, p.103)

Vermits handelingssystemen rechtstreeks voortvloeien uit de interacties tussen het culturele-, het sociale- en het persoonlijkheidssysteem (en het gedragssysteem), is het noodzakelijk dat Parsons uitlegt hoe ze eruit voortvloeien en dit aan de hand van hun structurele elementen. (Habermas, 1981, p.182) Deze structurele elementen benoemt Parsons met de patroonvariabelen. Dit zijn vijf tweedelingen die de ori?ntaties van de actor determineren in die zin dat ze hem dwingen om vijf maal een keuze te maken tussen twee waarden. (Habermas, 1981, p.182) Later brengt Parsons deze patroonvariabelen in relatie met elkaar en hieruit leidt hij de vier functionele vereisten af die het handelingssysteem moet vervullen, wil het blijven bestaan. Deze vereisten zijn: aanpassing (Adaptation), doelrealisatie (Goal-attainment), integratie (Integration) en patroonbehoud (Latency). Elk subsysteem van het globale handelingssysteem realiseert ??n van deze vereisten. Het gedragssysteem zorgt voor aanpassing aan de omgeving, het persoonlijkheidssysteem voor doelrealisatie, het sociaal systeem voor integratie en het cultureel systeem voor het patroonbehoud door de overdracht van waarden en normen. (Verhoeven, 1999, p.104)

In dit AGIL-schema kunnen we een dubbele hi?rarchie onderscheiden, namelijk een voorwaardenhi?rarchie en een controlehi?rarchie. In de LIGA-richting (voorwaardenhi?racrchie) staat niet meer het gedragssysteem, maar het cultureel systeem bovenaan. Dit geheel van ge?nstitutionaliseerde en ge?nternaliseerde waarden waardoor de actoren zich laten leiden in hun handelingen is dan de voorwaarde opdat normen kunnen georganiseerd worden in het sociaal systeem. Deze normen vormen dan weer de voorwaarde voor motivaties enz… (Verhoeven, 1999, p.106)

4. VAN EEN HANDELINGSNIVEAU NAAR EEN SYSTEEMNIVEAU

4.1 Het AGIL/LIGA-schema en de toepassing ervan op de samenleving

Met dit onderscheid tussen de vier functionele vereisten is Parsons op het systeemniveau gekomen in de ontwikkeling van zijn theorie. Het zogenoemde AGIL-schema zal Parsons op verschillende analyseniveaus toepassen. (Verhoeven, 1999, p.104) Omdat zijn theorie een theorie wil zijn die de orde in de samenleving tracht te verklaren, past Parsons het voornoemde schema voornamelijk toe op maatschappijniveau. Hiervoor dient hij het sociaal systeem te analyseren, vermits hierin onze sociale interacties zijn georganiseerd. (Verhoeven, 1999, p.104)

Parsons splitst het sociaal systeem op in wederom vier subsystemen. (Bemerk hoe Parsons op elk moment van zijn theorie vierdelingen gebruikt.) De economie zorgt voor aanpassing. De politiek staat in voor doelrealisatie. De sociale gemeenschap realiseert intergratie. En het cultuurpatroon bewerkstelligt patroonbehoud. (Verhoeven, 1999, p.105) Elk subsysteem kan opnieuw opgesplitst worden in vier subsystemen, die elk weer instaan voor ??n van de vier functionele vereisten.

4.2 Een proces van specialisatie, differentiatie en integratie

Parsons voorziet voor elk subsysteem binnen de maatschappij een aparte functie. Men spreekt van functionele specialisatie. Het ontstaan van verschillende subsystemen is het proces van differentiatie dan onze moderne samenleving kenmerkt. (Habermas, 1981, p.192) Door deze differentiatie en specialisatie groeien de subsystemen steeds verder uit elkaar. Om de eenheid van het sociaal systeem te kunnen behouden is er dus een proces van integratie vereist. Deze integratie vinden we terug in het feit dat de subsystemen elkaar nodig hebben. De subsystemen krijgen namelijk te maken met zogenoemde allocatieproblemen. Deze verwijzen naar aanpassing en doelrealisatie en van daaruit naar de productie, mobilisatie, distributie en het gebruik van schaarse middelen. (Habermas, 1981, p.184) Hiervoor zijn de subsystemen toegewezen op mekaar. Ze wisselen input en output uit. Parsons onderscheidt op dit niveau vier symbolische ruilmiddelen, namelijk geld (economisch systeem), macht (politiek systeem), invloed (sociale gemeenschap) en waardebetrokkenheid (cultuurpatroon). (Verhoeven, 1999, p.107) De economie wisselt bijvoorbeeld met de politiek geld en macht uit. Beide systemen hebben beide ruilmiddelen nodig. Ze zijn dus wederzijds op mekaar aangewezen. Zo kan tussen alle vier de subsystemen een ruilpatroon onderkend worden. In deze wederzijdse afhankelijkheid situeert zich dan de vereiste van integratie.

Deze laatste evolutie in Parsons theorie is een verwering tegen de kritiek die hij eind jaren ?50 te verduren kreeg, namelijk dat zijn maatschappijtheorie te statisch was. De critici verweten Parsons dat zijn theorie niet in staat was sociale verandering te verklaren. Met het interchange-paradigma heeft Parsons hieraan tegemoet willen komen. (Verhoeven, 1999, p.107)

5.HABERMAS VERSUS PARSONS: EEN SPANNING TUSSEN SOCIALE INTEGRATIE EN SYSTEEMINTEGRATIE

Habermas, ook een zeer bekend en besproken socioloog, heeft Parsons theorie geanalyseerd en bekritiseerd. Hij heeft willen aantonen dat de maatschappijtheorie van Parsons gekenmerkt wordt door een paradigmaspanning tussen handelingstheorie en systeemtheorie. (Habermas, 1981, p.174) Parsons heeft nooit willen toegeven dat hij in de ontwikkeling van zijn theorie een fundamentele wijziging heeft doorgevoerd, namelijk een overstap van een handelingstheorie, op het niveau van individuele actoren, naar een systeemtheorie, op het niveau van systemen. Volgens hem moeten we deze twee niveaus bekijken vanuit een ander perspectief, maar kunnen ze zeker ge?ntegreerd worden in ??n theorie. En hiermee gaat Habermas niet akkoord. Voor hem kan dit eenvoudigweg niet en dit hoofdzakelijk om de volgende reden: een conflict tussen sociale integratie en systeemintegratie.

5.1 De ?Lebenswelt? van Habermas

Parsons vertrekt in zijn theorie van individuele actoren die hun handelingen op mekaar afstemmen door gedeelde waarden en normen (handelingstheorie). Deze gedeelde waarden en normen worden door de actoren ge?nternaliseerd via de cultuur. Habermas spreekt op dit niveau van een leefwereld, een Lebenswelt. Deze leefwereld zorgt voor integratie binnen communicatieve interactie. (Habermas, 1981, p.181) De actoren beschikken immers over een gedeelde achtergrondkennis (leefwereld), waarvan steeds een deel bewust wordt gemaakt in onderhandelingen. (Verhoeven, 1999, p.306) Deze achtergrondkennis wordt gevormd door een geheel van situatiedefinities die als vanzelfsprekend worden aanvaard en die instaan als hulpbronnen voor de actoren in hun communicatieve interactiesituaties. Door telkens naar de leefwereld te verwijzen in hun communicatief handelen, reproduceren de actoren de leefwereld voortdurend, niet in haar geheel weliswaar, maar voor een gedeelte. Op dit niveau nu moeten we volgens Habermas de sociale integratie situeren. Volgens Habermas bestaat de leefwereld uit drie componenten, namelijk de cultuur, de samenleving en de persoon, die elk een soort hulpbron zijn. De cultuur zorgt voor de gedeelde situatiedefinities, de samenleving voor de normen die de actoren zullen volgen en de persoon cre?ert de verwachting dat de ander zich zal opstellen als een toerekeningsvatbaar individu. (Verhoeven, 1999, p.307) Zo verzekert de leefwereld de sociale integratie van de samenleving.

Deze leefwereld vergelijkt Habermas met de gedeelde waarden en normen in Parsons? handelingstheorie. (Habermas, 1981, p.181) Ook deze zorgen voor integratie, wat Parsons zelf aanvankelijk ook benoemde met sociale integratie (cfr. supra).

Parsons stapt in zijn theorie echter al te gemakkelijk over op een andere vorm van integratie, die volgens hem dezelfde is, alleen bekeken vanuit een ander perspectief. Voor Habermas is deze vorm van integratie echter in conflict met de sociale integratie en moet ze dan ook anders benoemd worden. Hij doopt ze tot systeemintegratie.

5.2 Integratie binnen de systeemtheorie

Ook deze vorm van integratie verzekert het voortbestaan van de samenleving, maar op een andere manier, namelijk in het functioneren van haar subsystemen. Deze zijn wederzijds op mekaar toegewezen voor het oplossen van hun allocatieproblemen. (Habermas, 1981, p.184) In deze wederzijdse afhankelijkheid situeert zich de zogenoemde systeemintegratie, die vereist is voor het behoud van de samenleving. Zonder deze systeemintegratie zou de samenleving uit elkaar vallen. Dit zou dan te wijten zijn aan de steeds toenemende specialisatie en de hiermee gepaard gaande differentiatie. De systeemintegratie beveiligt de samenleving hier echter voor.

5.3 E?n theorie, twee vormen van integratie

De twee, voor Habermas, verschillende vormen van integratie moeten bekeken worden vanuit een ander standpunt. De eerste vorm, sociale integratie, moet gezien worden vanuit het perspectief van de participant. (Habermas, 1981, p.176) De participant is dan ??n van de actoren die deelneemt aan de communicatieve onderhandelingen waarover eerder sprake. Hij laat zich leiden door de situatiedefinities zoals voorgeschreven door de leefwereld. Van daaruit komt hij tot wederzijds begrip met zijn medecommunicators en zo tot sociale integratie. De tweede vorm, systeemintegratie, moet dan weer bekeken worden vanuit het standpunt van de observator. (Habermas, 1981, p.176) E?n individuele actor kan de wederzijdse afhankelijkheid van de systemen waaraan hij deelneemt nooit vatten. Deze systeemintegratie moet bekeken worden van buiten af.

Ook in de aard van reproductie verschillen de twee vormen van integratie volgens Habermas. De sociale integratie zorgt immers voor de symbolische reproductie van een leefwereld. In communicatieve handelingen worden (een deel van) de situatiedefinities actueel gemaakt en zo gereproduceerd. De systeemintegratie echter reproduceert het materi?le gedeelte van de samenleving. (Habermas, 1981, p.186) De subsystemen zorgen elk voor de productie van goederen die eigen zijn aan hun structuur en functie. Zo produceert de economie bijvoorbeeld geld. Elk subsysteem produceert dat goed dat haar tot een afzonderlijk subsysteem maakt, een goed zonder hetwelk de andere subsystemen niet kunnen voortbestaan. Het materi?le goed kenmerkt dus de specialisatie van het subsysteem en vanuit dat proces ontstaat dan de wederzijdse afhankelijkheid of de systeemintegratie. Deze symbolische reproductie en materi?le reproductie bevinden zich op twee verschillende niveaus en kunnen daarom onmogelijk met elkaar gelijkgesteld worden.

6.DE MAATSCHAPPIJTHEORIE VAN PARSONS ANDERS BEKEKEN

Door de ogen van Habermas moeten we Parsons? maatschappijtheorie als volgt zien: de samenleving bestaat uit individuen (actoren) en subsystemen. De individuen staan in voor de sociale integratie van de samenleving en de subsystemen voor de systeemintegratie. Beiden zijn nodig voor het voortbestaan van onze maatschappij. Immers, zonder een gedeelde leefwereld zou niemand nog op een zinvolle wijze kunnen communiceren en zou er geen solidariteit meer te vinden zijn. Zonder deze solidariteit en wederzijds begrip zou de samenleving eenvoudigweg ophouden te bestaan. Zonder de functionele afhankelijkheid echter ook. Een subsysteem op zich zou niets meer zijn, omdat het goederen van een ander subsysteem nodig heeft voor haar functioneren. Wanneer de subsystemen hun specialisatie, en dus differentiatie, zo ver zouden doorvoeren dat ze mekaars goederen niet meer nodig hebben, voor wie produceren ze dan nog? De samenleving zou wederom niet meer kunnen overleven.

Parsons heeft deze twee functies van de integratie wel ingezien, maar hij definieert de twee vormen van integratie teveel onder een zelfde noemer. Volgens Habermas zou hij ze moeten onderscheiden als twee totaal verschillende integratiewijzen die toch allebei nodig zijn voor het behoud van onze samenleving. Pas dan zou zijn maatschappijtheorie waar kunnen maken wat ze beoogt te doen.